Cijferen: optellen tot 200 en 1.000 en 10.000 Cijferen: eraf tot 100 met lenen en tot 1000 met een of 2 keer lenen. Cijferend vermenigvuldigen met een eenheid en(of) tiental en(of) honderdtal
Cijferen: keersommen onder elkaar
Staartdelingen: delen door eenheden, door tientallen. Met en zonder rest.